Als de wind vanaf het land de zee op blaast, ook wel aflandige wind genoemd, wordt de bovenlaag (bovenstroom) van het zeewater vanaf het strand de zee ingeblazen. Hoe harder de wind, des te sterker deze bovenstroom. Het betekent dat je gemakkelijk ver de zee in drijft (op een rubberbootje, zwemband of opblaaskrokodil) of zwemt. Terugzwemmen naar het strand gaat een stuk moeilijker dan de zee in, en is soms zelfs onmogelijk als de stroom sterk is. Dat geldt vooral als je niet goed kan zwemmen of een slechte conditie hebt.
Wat moet je doen?
Ga bij aflandige wind niet te ver de zee in en neem geen opblaasdingen mee de zee in. Ben je toch te ver van zee geraakt en lukt het niet om terug te zwemmen, laat je dan met de stroom meevoeren en kijk of je een zandbank kan ontdekken. Een zandbank kun je soms herkennen doordat er de golven op stukslaan en daarbij veel wit schuim veroorzaken. En probeer met zwaaien de aandacht te trekken van mensen op het strand. Probeer ook af en toe te peilen of je eventueel de zeebodem kunt voelen, zodat je even kan uitrusten. Zwem zo rustig mogelijk om je krachten te besparen, dan houd je het langer vol. En raak niet in paniek.