Het DNA van een mens is verdeeld over 23 paar chromosomen. Van elk paar krijg je er 1 van je vader (via de zaadcel) en 1 van je moeder (via de eicel). Het geslacht wordt ook door chromosomen bepaald: het X- en Y-chromosoom. Vrouwen hebben 2 X-chromosomen, mannen hebben 1 X-chromosoom en 1 Y-chromosoom. Omdat vrouwen 2 X-chromosomen hebben, geven zij altijd een X door aan het kind. Mannen hebben een X en een Y chromosoom en kunnen dus een X óf een Y doorgeven. Dat betekent dat mannen het geslacht van het kind bepalen.
Op een chromosoom zitten vele genen, die de verschillende eigenschappen bepalen. Van een gen kunnen verschillende variaties bestaan, waardoor er ook variaties in eigenschappen kunnen ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan genvarianten voor blauwe of bruine ogen. Deze genen met de verschillende variaties geef je via je ei- of zaadcellen door aan je kinderen. Zij erven dan de eigenschappen.
Dominant, recessief en drager
Niet alle varianten op een gen zijn even sterk. De genvariant die voor bruine ogen zorgt, is bijvoorbeeld sterker dan de variant die voor blauwe ogen zorgt. De genvariant voor bruine ogen wordt daarom dominant genoemd. De variant voor blauwe ogen is recessief.
Voorbeelden:
- Je erft van zowel je vader als van je moeder een genvariant voor bruine ogen. Welke kleur ogen krijg jij dan? Het antwoord is bruin, want je hebt alleen informatie over hoe je bruine ogen maakt.
- Als je van zowel je vader als je moeder de genvariant voor blauwe ogen hebt, dan krijg jij ook blauwe ogen, want je hebt alleen maar informatie over hoe je blauwe ogen maakt.
- Maar stel nu dat je van 1 ouder het gen voor bruine ogen krijgt en van je andere ouder het gen voor blauwe ogen. In dat geval heb je de informatie voor beide oogkleuren. Echter, omdat bruin sterker is, dominant is, zal die kleur gaan overheersen over blauw. Jij hebt dus bruine ogen. Omdat je wel de genvariant voor blauwe ogen hebt, kun je deze wel doorgeven aan je kinderen. Je bent dan drager van het gen voor blauwe ogen.
Het kan dus voorkomen dat twee ouders met bruine ogen een kind krijgen met blauwe ogen. Zij zijn allebei drager van de blauwe genvariant. Omdat bruin dominant is, hebben zij bruine ogen, maar als ze toevallig allebei het gen voor blauwe ogen aan hun kind geven, heeft het kind blauwe ogen.
Dit kan ook gebeuren met erfelijke ziektes. De meeste erfelijke ziektes zijn recessief. Taaislijmziekte is hier een voorbeeld van. Allebei de ouders kunnen dus gezond zijn, maar omdat ze allebei toevallig drager zijn van de genvariant die taaislijmziekte veroorzaakt, is er een kans dat hun kind de aandoening daadwerkelijk krijgt.
Sommige erfelijke ziektes zijn echter dominant, bijvoorbeeld de ziekte van Huntington. Je hoeft dan dus maar van 1 ouder (die ook de ziekte heeft) de zieke genvariant te erven om zelf Huntington te krijgen. Dat je eventueel ook een gezond gen met je meedraagt, doet er voor jou niet toe. Wel kun je dit gezonde gen aan jouw kinderen doorgeven, waardoor zij niet ziek zullen zijn.
In onderstaande afbeeldingen kun je bekijken wat de kans is dat jouw kind de ziekte erft of drager van de ziekte is (in geval van een recessieve aandoening), als bijvoorbeeld jij en je partner drager of ziek zijn.