Verlatingsangst is een psychische aandoening die men ook wel separatieangst of separatieangststoornis noemt. Verlatingsangst valt volgens de DMS-5 onder de ontwikkelingsstoornissen. DSM staat voor Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders en is een Amerikaans handboek dat de meeste landen als standaard zien bij de diagnostiek van psychische stoornissen.
Iemand met verlatingsangst is zeer bang om verlaten te worden door bepaalde hechtingsfiguren. Denk hierbij aan hun ouders, vrienden, partner of kinderen. Deze mensen piekeren op voorhand over eventuele verlating, bijvoorbeeld in de vorm van verlies of bedrog.
Verlatingsangst komt voornamelijk bij kinderen voor, maar er zijn toch ook veel Nederlandse volwassenen die last hebben van verlatingsangst. Verlatingsangst ontwikkelt zich bij kinderen meestal in de hechtingsfase, bij volwassenen kan het zich ontwikkelen na een ingrijpende gebeurtenis. Bijvoorbeeld wanneer iemand wordt bedrogen door zijn of haar partner.
Statistisch gezien heeft 6,6 procent van de volwassenen kans op het krijgen van verlatingsangst. Daarvan is merendeel van het vrouwelijke geslacht. Het is niet bewezen dat verlatingsangst erfelijk is, maar wel is het zo dat kinderen waarvan één van de ouders last heeft van verlatingsangst, zelf ook vaker last hebben van verlatingsangst. Kortom, verlatingsangst is zeker niet altijd erfelijk. Ook aangeleerd gedrag en omgevingsfactoren spelen een rol.