De behandeling van een melanoom begint bijna altijd met een operatie waarbij de chirurg, of in sommige gevallen een dermatoloog of oncoloog, de verdachte (moeder)vlek op de huid verwijdert. Zoals bij de uitleg over de diagnose al naar voren kwam, wordt het weefsel vervolgens in het lab onderzocht op aanwezige kankercellen door een patholoog. Hij of zij kan ook mogelijke genmutaties, zoals een BRAF-mutatie, laten onderzoeken door een DNA-analist. Gaat het daadwerkelijk om een melanoom, dan wordt aan de hand van de TNM-classificering vastgesteld in welk stadium het melanoom zich bevindt. Er wordt dus gekeken naar de grootte, zweervorming, dikte en mogelijke uitzaaiingen van het melanoom naar lymfeklieren en/of organen. Alvorens bekend is of het melanoom ook daadwerkelijk is uitgezaaid, wordt uit voorzorg extra huid rondom het litteken verwijderd.
Dit is ook de enige behandeling die nodig is voor patiënten met stadium 0, stadium I en de stadium II melanomen waarbij geen sprake van uitzaaiingen blijkt te zijn. Bevindt het melanoom zich in een verder gevorderd stadium, en zijn er uitzaaiingen naar de lymfeklieren en/of organen? Dan zijn de volgende behandelingen mogelijk.
Lymfeklierdissectie bij melanoom (lymfeklieren verwijderen)
Een lymfeklierdissectie is geen standaardprocedure bij uitzaaiingen van een melanoom naar de lymfeklieren. Het verwijderen van de lymfeklieren gebeurt alleen als de uitzaaiingen in de lymfeklieren goed voelbaar zijn voor de arts. De chirurg verwijdert dan de schildwachtklier en alle daaromheen liggende lymfeklieren. Deze omringende lymfeklieren worden verwijderd uit voorzorg. Als er geen voelbare lymfeklieren aanwezig zijn, dan wordt geadviseerd alleen de schildwachtklier te verwijderen als het melanoom op de huid een dikte heeft van 0,8 millimeter of groter.
Systemische therapieën bij een melanoom
Een melanoom in stadium III of IV is te behandelen met systemische therapie. Dit valt uiteen in doelgerichte therapie en immunotherapie. Niet alle producten zijn beschikbaar voor stadium III of IV in Nederland. Desondanks zijn er voor zowel stadium III als IV meerdere opties mogelijk.
Doelgerichte therapie (geneesmiddelen)
Wanneer uit het laboratorisch onderzoek blijkt dat er sprake is van een BRAF-mutatie, zoals eerder benoemd bij ‘oorzaken van een melanoom’, kan doelgerichte therapie worden ingezet. Doelgerichte therapie is een behandeling met snelwerkende medicijnen: de BRAF-remmers (dabrafenib (stadium III/IV), encorafenib (stadium IV) en vemurafenib (stadium IV)) en/of MEK-remmers (trametinib (stadium III/IV), binimetinib (stadium IV) en cobimetinib (stadium IV)). Deze medicijnen zijn erop gericht de celgroei van de melanoomcellen tegen te gaan door de BRAF- en MEK-eiwitten te blokkeren. Vaak en afhankelijk van de indicatie worden de desbetreffende remmers gecombineerd voorgeschreven omdat de combinatietherapie beter blijkt te werken. De behandeling kan thuis plaatsvinden en bestaat uit tabletten.
Bijwerkingen die het meest voorkomen zijn: koorts, vermoeidheid, misselijkheid, koude rillingen, hoofdpijn, diarree, braken, gewrichtspijn en jeuk. De bijwerkingen van doelgerichte therapie zijn gelukkig bijna altijd van tijdelijke aard zonder blijvende schade.
Immunotherapie
Is de mutatie in het BRAF-gen niet aanwezig, dan volgt vaak immunotherapie. Dit is een behandeling waarbij medicijnen worden gebruikt die de werking van het immuunsysteem versterken.
Het immuunsysteem beschermt het lichaam tegen schadelijke indringers, zoals virussen, schimmels, bacteriën en parasieten. Een belangrijke afweercel bij het beschermen van het lichaam is de T-cel. Op de T-cel zit een T-celreceptor. Deze checkt of er afwijkende cellen in de weefsels zijn. Is dit het geval, dan bindt de T-cel zich aan de afwijkende cel en vernietigt deze. De T-cel speelt een cruciale rol omdat het ongewone cellen - waaronder melanoomcellen - als afwijkend kan herkennen en vervolgens kan vernietigen. Anderzijds kunnen kankercellen de functie van een T-cel blokkeren. Met deze behandeling kan de blokkerende functie van de kankercellen worden uitgeschakeld en/of kunnen de T-cellen weer worden geactiveerd. De immunotherapie wordt meestal in het ziekenhuis uitgevoerd. Het is ook mogelijk om een thuisbehandeling te ondergaan. Deze wordt dan uitgevoerd door gespecialiseerde verplegers.
Mogelijke bijwerkingen van immunotherapie zijn: ademhalingsproblemen, diarree, leverontstekingen, nierproblemen en problemen met hormoonproducerende klieren zoals de bijnier, hypofyse en schildklier. Soms zijn de bijwerkingen van blijvende aard. Tevens kunnen andere bijwerkingen optreden die hier niet benoemd zijn.
Bestraling (radiotherapie) bij een melanoom
Een andere behandeling is om de tumor, de plaats waar de tumor heeft gezeten en/of de uitzaaiingen te bestralen via radiotherapie. Deze techniek kan kwaadaardige cellen geheel of gedeeltelijk vernietigen. Doorgaans verdragen huidkankercellen bestraling namelijk slechter dan gezonde cellen en herstellen moeilijker. De bestraling wordt gegeven op de precieze plaats van de tumor of de uitzaaiingen (metastasen). Deze behandeling duurt een aantal weken. Hierbij worden meerdere korte radiotherapiesessies ondergaan die doorgaans dagelijks plaatsvinden.
Chemotherapie bij een melanoom
Des te dikker het melanoom, des te groter het risico dat de kankercellen via de bloedbaan zijn uitgezaaid naar andere organen. Vaak werd in het verleden, en soms nu nog steeds, chemotherapie aangeboden. Door de komst van doelgerichte therapie en immunotherapie wordt chemotherapie wel veel minder gebruikt. Chemotherapie is een manier om kankercellen te doden of ervoor te zorgen dat ze zich niet meer kunnen delen. Het kan worden toegepast in de hoop de kankergroei tijdelijk te remmen en om de klachten van de uitgezaaide kanker te verminderen (palliatieve zorg). Bij chemotherapie wordt gebruik gemaakt van chemische stoffen die cytostatica worden genoemd. Via het bloed circuleren deze stoffen door het hele lichaam. Zo kunnen ze de uitzaaiingen bereiken die zich op een afstand van de oorspronkelijke huidkanker bevinden. Bijwerkingen kunnen zijn: vermoeidheid, misselijkheid, haaruitval, pijn en jeuk. Ook andere bijwerkingen zijn mogelijk.