Dyspraxie betekent dat een kind nog voor het vijfde jaar problemen heeft met de praxis, dus nog voor het systeem zich had ontwikkeld. Bij apraxie was het systeem wel al ontwikkeld, maar wordt aangetast door hersenletsel. Mensen met dyspraxie of apraxie komen vaak onhandig over. Ze voeren activiteiten vaak uit alsof het voor de eerste keer is. Op zich kunnen ze de bewegingen wel maken (met de spieren is niks mis), maar het lukt niet om ze goed te coördineren. Dingen die vanzelf gaan bij iemand die gezond is, zijn voor iemand met praxisproblemen lastig, zoals aan- en uitkleden, eten zonder te knoeien, een samenhangend verhaal vertellen, fietsen, een bal gooien of vangen, lezen en schrijven. Omdat er geen automatisme ontstaat moet iemand de handeling eigenlijk steeds weer opnieuw leren door iemand anders stap voor stap na te doen.
Dyspraxie komt veel voor bij infantiele encefalopathie (IE). Apraxie komt onder andere voor bij multiple sclerose (MS) en de ziekte van Parkinson in een vergevorderd stadium.
Symptomen van dyspraxie en apraxie
Iemand met dyspraxie of apraxie heeft meestal niet alle symptomen, maar een aantal. Sommige kunnen worden overwonnen, anderen worden minder met de tijd, maar soms blijven er altijd problemen bestaan.
Er zijn verschillende vormen van dyspraxie. Soms is het hele lichaam erbij betrokken, soms gaat het op specifieke onderdelen mis, zoals bij monddyspraxie. Verder kan er onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde conceptdyspraxie en uitvoeringsdyspraxie/ontwikkelingsdyspraxie. Bij de eerste vorm doorziet een kind het 'concept' van een handeling niet. In het ergste geval snapt het zelfs niet waar bepaalde voorwerpen, zoals een schaar of bestek, voor dienen. De tweede variant wordt ook wel developmental coordination disorder (DCD) genoemd en komt het meest voor. Hierbij levert de organisatie en uitvoering van handelingen problemen op. Het kind weet wel hoe het moet, maar kan het niet in praktijk brengen.