Soms maken mensen zich druk om de wisselende stollingswaarden (INR) die ze meten. Dit is niet nodig, want het is normaal dat de INR tussen de dagen en gedurende de dag schommelt. Het is wel de bedoeling dat je binnen bepaalde waarden blijft: dit noemen we de streefwaarden. De streefwaarden zijn afhankelijk van de reden waarom je antistollingsmiddelen gebruikt. Is er veel kans op trombose, dan zijn de streefwaarden hoger. Is er meer kans op een bloeding, dan zijn streefwaarden juist wat lager. In Nederland worden twee groepen streefwaarden gehanteerd:
Groep 1: INR 2,5 – 3,5
Groep 2: INR 3,0 – 4,0
In uitzonderingsgevallen kan er in overleg met je specialist worden afgeweken van deze streefwaarden.
De verwijzend arts of specialist bepaalt in welke groep je terechtkomt. Als de INR lager is dan de streefwaarde, dan is er een grotere kans op trombose. Is de INR hoger dan de streefwaarde, dan is er een verhoogde kans op een bloedingcomplicatie. Binnen de vaststelling van de streefwaarden is rekening gehouden met marges. Het is niet zo dat bij een te lage INR altijd en direct trombose optreedt, of dat bij een te hoge INR altijd er direct een bloeding ontstaat. Toch is het belangrijk om de INR zo goed mogelijk binnen de streefwaarden te houden.