Een vrouw heeft twee borsten (mammae in het Latijns). Deze bevinden zich op de borstspier, die zich op je ribben en tussenribspieren bevindt. De twee borsten kunnen van elkaar variëren in grootte en vorm. De borsten groeien in de puberteit, onder invloed van hormonen. Ze zijn een secundair geslachtskenmerk van de vrouw. Ook mannen hebben borsten, maar deze ontwikkelen zich niet.
Borsten bevatten melkklieren, vetweefsel, bindweefsel, bloedvaten en lymfevaten en hebben een uitloper van borstweefsel naar de oksel (uitloper van Spense). Een melkklier bestaat uit melklobjes (alveoli) met melkproducerende cellen. Elke melkklier heeft een melkkanaal en deze mondt uit in de tepel. Elke borst heeft één tepel, die wordt omgeven door de tepelhof (areola). De tepelhof kan in kleur variëren van lichtroze tot donkerbruin.