Voordat je sperma kunt doneren, wordt eerst de kwaliteit van je sperma gecontroleerd. Je sperma wordt bijvoorbeeld gecontroleerd op hoeveelheid aanwezige zaadcellen en de beweeglijkheid ervan. Wanneer het sperma van goede kwaliteit is, volgt er een gesprek met een arts. Tijdens dit gesprek wordt er nagegaan of je lichamelijk helemaal gezond bent en of er erfelijke aandoeningen in de familie voorkomen. Verder neemt de arts bloed bij je af. Dit bloed wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van enkele ziekten zoals Hepatitis B en C en op HIV.
Wanneer alle testen een gunstige uitslag hebben, kan er besloten worden om te starten met de daadwerkelijke spermadonatie. Je bespreekt met de arts de doelstellingen van je donorschap en je kunt aangeven hoeveel kinderen er met jouw donorzaad geboren mogen worden. Je moet ook een donorovereenkomst ondertekenen. Hier staat bijvoorbeeld in dat je als donor geen rechten of plichten hebt ten opzichte van het kind en de wensouders. In de donorovereenkomst staat ook dat je toestemming geeft om je gegevens op te slaan volgens de wet Donorgegevens kunstmatige bevruchting. Een kind dat verwekt is met jouw sperma mag op 16-jarige leeftijd kennis met je maken.