“Naarmate de jaren verstreken ging het steeds slechter met Dick, zelfs zo slecht dat we de kruidenierswinkel moesten opdoeken. Dick kon bijvoorbeeld nauwelijks meer communiceren. Hij maakte alleen nog maar brommende geluiden zo hard als het geluid van een tractor. Dat ik niet meer met Dick kon praten, vond ik het allerergste. Omdat wij geen kinderen en geen andere familie meer hadden, waren we echt op elkaar aangewezen. Maar nu kon ik mijn ei niet meer bij hem kwijt.”
“Daarnaast was Dick dwangmatig geworden; hij voerde om de paar minuten dezelfde handelingen uit. Zo liep hij constant heen en weer van zijn gebloemde fauteuil naar de voordeur, vervolgens deed hij dan drie keer de deurklink op en neer om weer terug te keren naar zijn stoel. Bloedirritant vond ik dat. Het werkte soms zo op mijn zenuwen dat ik naar buiten liep om alle frustraties uit mijn lijf te schreeuwen.“
“Op een gegeven moment was Dick eigenlijk een kind. Ik moest hem voeren, terwijl hij in een soort kinderstoel ondertussen met blokken speelde. Ook snoepte hij als een kind, waardoor hij kilo’s aankwam. Dat hij zo zwaar was, maakte het voor mij moeilijk om hem in bad te wassen en in bed te leggen. Ik kreeg dan ook last van mijn rug en ook emotioneel was het erg zwaar. Waar wij vroeger een volwaardige relatie hadden, was ik nu meer zijn moeder. Hij herkende me ook niet meer; ik was inwisselbaar geworden en dat kwam hard aan.”